NEDERLANDSE STERREN BRENGEN DE RUIMTE IN KAART

Misschien schuilt de verklaring in fraaie Hollandse luchten die door de schilders van de Gouden Eeuw wereldberoemd werden. Wellicht is een lange traditie van non-conformistisch denken de sleutel, of het feit dat het eerste patent voor een telescoop in 1608 in Nederland werd verleend aan de Duits/Nederlandse Hans Lipperhey (Galileo Galilei verbeterde Lipperhey’s uitvinding een jaar later). Maar wat de oorzaak ook is, het is een feit dat Nederland in verhouding een verbluffend aantal astronomen en astrofysici heeft voortgebracht. Elk Christiaan van der Klaauw horloge is een eerbetoon aan de Nederlandse bijdragen op astronomisch gebied.

In de 17de en 18de eeuw speelden Nederlandse astronomen een belangrijke rol bij het vergroten van onze kennis van het heelal. De Universiteit van Leiden University opende in 1633 ‘s werelds eerste observatorium; Utrecht volgde in 1644 (Nederland telt behalve de universitaire observatoria nu circa 30 volks- sterrenwachten). Pieter Keyser (1540 – 1596) was die eerste die een aantal sterrenbeelden van het zuidelijk halfrond in kaart bracht. Tot de vele ontdekkingen van Christiaan Huygens (1629 – 1695) behoren de ringen en de belangrijkste maan (Titan) van Saturnus. Aan het universele genie Huygens hebben we ook heel wat uitvindingen op uurwerkgebied te danken: hij vond onder andere het slingeruurwerk uit. Maarten van den Hove (1605 – 1639) ontwikkelde een betrouwbare manier om de diameter van planeten te berekenen. En Eise Eisinga (1744 – 1828) bouwde ‘s werelds oudste nog werkende planetarium.

In de 19de en 20ste eeuw bleven Nederlandse astronomen toonaangevend werk verrichten. Frederik Kaiser (1808 – 1872) berekende de rotatietijd van Mars en werd een internationaal beroemd expert op het gebied van positiebepaling in de ruimte. Willem Julius (1860 – 1925) was een van de grondleggers van modern natuurkundig zonne-onderzoek. Willem de Sitter (1872 – 1934) ontwikkelde als eerste een kosmologisch model van het uitdijende heelal. De Sitter’s leerling Adriaan Blaauw (1914 – 2010) kreeg wereldfaam met zijn studie naar jonge, hete sterren en speelde een sleutelrol bij de totstandkoming van de European Southern Observatory in Chili. Het nieuwe, in 2008 geopende observatorium van de Universiteit van Groningen University is naar hem vernoemd.

De naam van Gerard Kuiper (1905 – 1973), die baanbrekend onderzoek verrichte aan de maan en de manen Miranda (Uranus) en Nereïde (Neptunus) ontdekte, is vereeuwigd in de Kuipergordel, een schijf van kometen op relatief korte afstand van ons zonnestelsel. De Oortwolk is vernoemd naar Jan H. Oort (1900- 1992) die als eerste veronderstelde dat kometen afkomstig zijn van een bolvormige wolk in de buitenste regionen van on zonnestelsel. Oort is een van de pioniers van radio-astronomie; hij bewees dat de Melkweg een snel draaiende schijf is met twee spiraalvormige ‘armen’ en berekende dat het centrum van de Melkweg in het sterrenbeeld Boogschutter moet liggen.

Bart Jan Bok (1906 – 1983) opperde in 1947 het bestaan van donkere, dichte wolken van stof en gas die implodeerden en zo nieuwe sterren vormden. De bolwolken werden later Bokglobules genoemd. Tom Gehrels (1925 – 2010) ontdekte samen met Kees van Houten en diens vrouw Ingrid duizenden planetoïden en kometen; hij was een van de initiatiefnemers van het Spacewatch-project. Henk van de Hulst (1918 – 2000) was lid van het team dat het neutrale waterstof in ons Melkwegstelsel in kaart bracht en zo voor het eerst de spiraalvormige structuur van de Melkweg vastlegde. Ed van den Heuvel (1940) verwierf zijn reputatie onder andere door zijn onderzoek naar de vorming en evolutie van compacte objecten zoals neutronensterren en zwarte gaten. Maarten Schmidt (1929) ontdekte de afstand van quasars.

En laten we de Nederlandse natuurkundigen niet vergeten die met hun werk belangrijke bijdragen hebben geleverd aan de ontwikkeling van de astronomie. Pieter Zeeman en Hendrik Lorentz kregen in 1902 de Nobelprijs voor de invloed van magnetisme op spectraallijnen; het theoretische onderzoek naar de elektromagnetische eigenschappen van materie was de basis voor de speciale relativiteitstheorie van Einstein. Johannes van der Waals kreeg in 1910 de Nobelprijs voor Natuurkunde voor zijn werk op het gebied van gassen en vloeistoffen. Heike Kamerling Onnes (die het initiatief nam voor de oprichting van de instrumentmakersschool waar Christiaan van der Klaauw zijn vak leerde) kreeg in 1913 de Nobelprijs voor het maken van vloeibaar helium. Nicolaas Bloembergen won de Nobelprijs in 1981 voor zijn werk op het gebied van laserspectrografie.

En Nederland blijft wereldsterren produceren op het gebied van de astronomie, met dank aan de uitmuntende universiteiten die vaak al eeuwenlang astronomie onderwijzen. De horloges van Christiaan van der Klaauw zouden zonder die traditie niet bestaan.